Aantekeningen uit Siberië
I.
De vondst
Assisi
“Rafaele! Rafaele! Kijk, lees dit gedicht! Zeg me wat je
ervan vindt.” “Maar, dat moet haast wel een vers van Zino zijn. Ik herken zijn
manier van schrijven. Weer het bekende thema: de roos die niet verwelkt”. “Ja,
dat begrijp ik goed. Sinds hij die vrouw heeft ontmoet, heel wat anders dan de
vrouwen hier. Zo’n Germaanse kan iedereen het hoofd op hol brengen” “Dat van
mij niet, ik val niet op blonde vrouwen”. “Nee, maar dat is ook volkomen
logisch. Jij bent van jezelf blond, dus dan zoek je een donker type. Dat is mij
in de loop der jaren opgevallen”. “In de loop der jaren, alsof je al zo oud
bent”. “Oud of niet, ik heb het gemerkt.” “Ja, misschien heb je gelijk. Mijn
voorkeur gaat uit naar donkere vrouwen. Ik heb ook het idee dat donkere vrouwen
meer temperament hebben, maar misschien verbeeld ik me dat.” “Ja, Rafaele, dat
is niet altijd zo, kijk, ik heb zelf bruin haar. Ik kan dus eigenlijk alle
kanten op. Ik vind blond leuk, maar zwart ook”
Zo spraken de beide jongens nog enige tijd over een van de
onderwerpen die hen het meest bezighield, totdat ze zich herinnerden dat ze bij
Julio langs zouden gaan. Julio zou iets opzienbarends hebben ontdekt. Julio was
altijd bezig. Het leek of de dag voor hem geen 24 uur telde, maar 48 uur. Toch
sliep hij regelmatig. Je kon de klok erop gelijk zetten wanneer Julio ’s
morgens opstond. Hoe laat hij uiteindelijk ’s avonds ging slapen, wist niemand.
Tot laat in de nacht brandde het flauwe licht van een olielamp. Rafaele had
zich wel eens afgevraagd hoe iemand zo lang kan zitten lezen met zo weinig
licht. Sinds kort had Julio de beschikking over een nieuw soort lamp, een lamp
met twee pitten en met een lont van katoen. Hij had de lamp weten te
bemachtigen in Genua. Maar deze lamp gebruikte wel iets meer olie, waardoor hij
hem niet altijd aandeed. Julio was een zuinig man. Dat moest ook wel. In deze
stad werden lang niet zo veel boeken verkocht als in Florence of Genua. Julio
was al blij wanneer hij iedere week een boek verkocht. Een boek per week zorgde
voor brood, wijn en een stukje kaas. Groente haalde hij wel uit zijn eigen
tuintje achter de Via Dolorosa. Door zijn uitvindingen was Julio net iets
welgestelder dan de rest van de bevolking. Zo kon hij zich goede olie
permitteren voor zijn lamp en had hij nu zelfs een lamp die niemand anders had.
Hoewel Julio zelf min of meer een uitvinder was, kocht hij niet zo gauw een
nieuwe vondst van iemand anders. Hij had eerst een demonstratie geëist en had
gezien dat deze lamp veel meer licht gaf dan andere lampen. Hij vroeg zich af
waarom hij eigenlijk niet zoiets had bedacht? Zo moeilijk was het niet geweest.
Hij had hem gekocht in de wetenschap dat deze lamp hem extra geld zou kunnen opleveren.
Hij zou meer licht hebben en dus beter en misschien ook langer kunnen werken.
Ja, dan waren die 5 scudo’s goed besteed. Bovendien zou hij proberen de lamp na
te maken en wie weet, nog verder verbeteren. Dan kon hij die op zijn beurt weer
verkopen. Net op het moment dat hij dat allemaal nog eens overdacht, kwamen
Rafaele en Giuseppe binnen. “Ha die Rafaele, ha die Pepe! Hoe is het? Goed dat
jullie gekomen zijn. Ik heb een interessante ontdekking gedaan”. “Hallo Julio! Ja, dat wisten we al. Dat zei je
de vorige keer ook, maar toen wilde je ons niets vertellen. Heb je soms een
betere lamp gemaakt?” “Nee, deze lamp is goed. Ik wil natuurlijk graag een nog
betere lamp maken, maar er is nu iets wat veel belangwekkender is. Voordat ik
erover zal spreken, zal ik jullie eerst een kopje van mijn fantastische thee
schenken.”
Julio liep naar buiten om een ketel met water te halen en
ondertussen keken Rafaele en Giuseppe het hele vertrek rond. De kamer was niet
groot. Tegen de muur stond een boekenkast waarin wel 80 banden prijkten. Julio
had een aantal belangrijke werken, zoals La cena de le ceneri van Giordano Bruno, De rede over de
menselijke waardigheid van Pico della Mirandola, Orlando Furioso, twee werken van Petrarca en La Divina
Commedia. Er stonden ook enkele werken in die kast waarvan er misschien maar
drie exemplaren in de wereld bestonden. Julio had o.a. filosofie gestudeerd aan
de universiteit van Bologna en correspondeerde met Luigi Galvani die getrouwd
was met de dochter van professor Dominico Gusmano Galeazzi bij wie hij colleges
had gevolgd. Hij voerde sinds kort ook een briefwisseling met ene Isabelle de
Charrière en hij had natuurlijk enkele contacten in Venetië en Genua met
betrekking tot zijn handel in boeken. Julio was nog nooit buiten Italië geweest. Sinds
zijn studie, Zo’n tien jaar geleden, had hij een keer een reis gemaakt naar
Rome en een maand geleden was hij in Genua geweest. Hij had het voornemen om
binnenkort naar Venetië te reizen om daar Alessandro Vedari te ontmoeten van
wie hij regelmatig boeken betrok. In Assisi was Julio een man van aanzien.
Iedereen die een boek nodig had, kwam bij hem en men wist dat hij vaak met
oplossingen kwam wanneer iemand een probleem had. Julio was een standvastige
man, een man van de wetenschap. Zoals altijd het geval is, waren er ook mensen
die hem niet mochten. De plaatselijke bisschop was zo iemand en met hem het
grootste deel van de pauslikkers, zoals hij ze placht te noemen, van die mensen
die niet zelf denken, maar voor wie gedacht wordt. Wat dat betreft was hij blij
dat hij leefde in zijn eigen tijd en niet enkele eeuwen terug, toen de wereld
nog in donkere tijden leefde en molenaars konden worden opgepakt alleen vanwege
theorieën die niet strookten met die van de honden van de heer, zoals hij
Dominicanen placht aan te duiden. Waarom zou een mens niet mogen denken wat hij
denkt? Als er mensen zijn die de maan daadwerkelijk beschouwen als een stuk
kaas hangend in de lucht, dan moeten ze dat toch helemaal zelf weten? Julio was
een modern mens, een vrijdenker die niet zomaar alles geloofde wat men hem zei
of wat hij las de boeken.
“Kom, jongens, drink en geniet van deze heerlijke thee. Deze
thee komt uit Ceylon. Ik kocht hem van een Hollander tegelijkertijd met mijn
nieuwe lamp. Kijk, ik heb hier een kaart”. Terwijl hij dit zei, vouwde hij de
kaart uit en Rafaele en Pepe knielden op de grond om de kaart te kunnen
bestuderen. Julio had wel een tafel, maar die was te klein voor deze kaart.
“Wat is dit voor een kaart, Giulio?” vroeg Rafaele. “Deze landen kennen wij
niet. Dit is geen Europa. Is dit misschien de nieuwe wereld of een kaart van
een onbekend gebied, ergens ver in het oosten?” “Nee, jongens, dit is geen
kaart van Europa, evenmin van de nieuwe wereld en ook niet van China. Ik heb
die kaarten gezien. De omtrek van Amerika is bekend. De binnenlanden nog niet,
maar hier zie je land met daar omheen zee. Het ziet er niet uit als iets
bekends. Toch moet de kaart authentiek zijn. Hij zat in een Russisch boek dat geschreven
is in het cyrillisch. Ik kreeg het boek voor niks. Zoals jullie weten, was ik
vorige maand in Genua. Ik kocht daar een boek van Lessing, getiteld Laokoon,
een Duits boek dat handelt over de vervlechting van kunst en literatuur en
omdat ik ook nog een Frans boek kocht van Voltaire, genaamd Candide, kreeg ik
dit boek er gewoon bij.” “Dat is curieus, is het niet?” “Ja, ik was natuurlijk
verbaasd, maar de koopman zei dat hij het aan niemand kwijt kon. Er is vrijwel
geen mens die in staat is cyrillisch te lezen, althans niet in deze omgeving.
Hij kon het dus aan niemand anders kwijt.” “Dus nu heb je een boek dat je niet
kunt lezen”, zei Giuseppe. “Hoe weet je trouwens dat het boek is geschreven in
cyrillisch? En hoe weet je of sprake is van de Russische taal?” “Dat zei die
koopman erbij, trouwens ik herken wel cyrillisch, ik studeerde ook Grieks en
dat lijkt hier op. “ Overigens heb ik Candide al gelezen en ik raad jullie aan
dit boek ook te lezen, een hoogst interessant werk. Om nu terug te komen op dit
boek: de kaart die voor jullie ligt, zat dus in dit boek”. “Een aardig verhaal, maar wat wil je er verder
mee?” vroeg Rafaele. “Niet alleen een aardig verhaal, maar ook een interessant
verhaal. “ “Dat weet je niet, want je weet niet waar deze kaart naar verwijst
en ook niet wat er in dit boek staat.” “Daar heb je gelijk in, Rafaele, en daar
wil ik nu juist achter komen. Ik voel dat er iets bijzonders mee moet zijn.“
“Hoe kun je zoiets voelen? Je komt thuis met een boek en een kaart, waarvan je
niet weet wat de betekenis ervan is omdat je de taal niet beheerst waarin alles
geschreven is. Ik zie dat de kaart ook nog een titel heeft. Misschien is het
boek een kort niemendalletje en de kaart is er bij bedacht om het een
mysterieus tintje te geven. De laatste jaren verschijnen wel vaker van dit
soort boeken.” “Niet alles is met het verstand te beredeneren. Jullie weten dat
ik een rationalist ben, een man van de wetenschap, maar een rationalist moet
ook zijn gevoelens laten spreken, ook al zijn die niet altijd te
beredeneren. Kijk, ik vind de kaart
curieus omdat hij gemaakt is van een materiaal dat ik niet ken. Het papier is
van hoge kwaliteit, tegelijkertijd zie ik dat de tand des tijds het papier heeft
aangetast, terwijl de afbeeldingen nog steeds goed zichtbaar zijn.“ “Ja, ga
verder.” “Welnu, kijk, dit gebied hier moet zee voorstellen”, terwijl hij met
zijn vingers op het witte vlak wees, “en er is een duidelijke grens getekend en
ook de manier waarop de kaart is vormgegeven, heb ik niet eerder gezien.
Kortom: deze kaart intrigeert me, veel
meer dan het boek. Dit boek is beslist niet oud. Het is immers gedrukt en
alleen daarom al kan het niet ouder zijn dan een paar honderd jaar. Zo te zien,
is het gemaakt door een goede drukker. “ Giuseppe: “in feite wil je weten of de
kaart wel echt is en wat er op te zien is.” “Inderdaad, ik kan me haast niet
voorstellen dat de kaart een verzinsel is.” “Maar Julio”, sprak Rafaele, “Hoe
wil je er achter komen? Zijn er ooit valse kaarten gemaakt?” “Ik denk het wel
en ik weet ook dat er in de afgelopen jaren allerlei boeken zijn verschenen
over niet bestaande werelden. Zo is er het verhaal over Atlantis, een mythisch
rijk dat ooit is verdwenen en in 1623 verscheen Zonnestad van Tomasso
Campanello, een utopie van een stad ergens in Indië. Thomas Moore schreef meer
dan honderd jaar geleden al Utopia. Waarom zouden er geen kaarten zijn gemaakt
van niet bestaande landen of werelden? Dat kan heel goed. Net zoals er kaarten
zijn van niet bestaande landen, zouden er ook kaarten kunnen zijn ven landen
die wij tot nu toe helemaal niet kennen.” Rafaele: “Zoals je weet heb ik Utopia
gelezen en het boek zelfs in het Italiaans vertaald, hoe gebrekkig ook, maar
Die Campanello, is dat een Italiaan?” “Ja, en er moeten beslist nog meer
schrijvers zijn die een verzonnen wereld hebben beschreven. Jullie moeten
inzien dat de wereld zoals wij die kennen niet perfect is. Dat zien jullie toch
ook wel. Dus, waarom zouden we dan niet een boek maken over een ideale wereld
met de daarbij horende kaart. Misschien is dit Russische boek ook wel zo’n
utopie. Ik weet het niet.” “Jullie zijn nog jong, ik ben wel 10 jaar ouder dan
jullie, vergeet dat ook niet.”
Rafaele en Giuseppe genoten zichtbaar van dit samenzijn. Ze
hielden van verhalen, van nieuwe werelden. Jiulio kon een gevoelige snaar
raken. Ze hielden van de wetenschap en realiseerden zich niet hoe interessant
deze tijd was. Ze hielden ook van mooie vrouwen en lekker eten, iets waar Julio
zich minder voor scheen te interesseren. Julio nam genoegen met een bord
polenta, een nieuwerwets gerecht waar maar weinig smaak aan zat. Hij was wel
een van de eersten geweest die goede tomaten kon kweken. Zonder groente kan een
mens niet leven, dat wist Julio. Julio was iemand die eten zag als een
noodzaak. Rafaele en Giuseppe daarentegen waren echte smulpapen. Giuseppes
moeder kon goed koken en ze vond het niet erg om Rafaele mee te laten eten.
Rafaele had immers geen moeder meer en zijn vader was er vandoor gegaan.
Zodoende was Rafaele een wees. Hij had het geluk gehad dat de pastoor snel door
had dat de jongen behoorlijk pienter was. Hierdoor mocht hij naar de
kloosterschool en kreeg hij zelfs speciale aandacht van padre Pietro. Ook
Giuseppe was niet zo dom en dus trokken ze al gauw samen op. De moeder van
Rafaele stier toen hij pas 8 jaar oud was. Zijn vader verdween kort na zijn
geboorte. Vanaf die tijd kwam hij al bij Giuseppe over de vloer. Rafaele was
een kei in Latijn en had ook Frans geleerd. Giuseppe was wel slim, maar was
meer een doener. Hij hield ervan allerlei dingen uit elkaar te halen en weer in
elkaar te zetten. Zo had hij op zijn veertiende ooit een uurwerk uit elkaar
gehaald en weer in elkaar gezet. Padre Pietro liet hen zijn aanwinst zien. Een
prachtig uurwerk dat regelrecht uit Zwitserland was gekomen en hij, padre
Pietro, had dat kunnen kopen. Maar na 2 maanden werkte het uurwerk niet meer.
Giuseppe had dit instrument fascinerend gevonden en omdat hij op een gegeven
moment het uurwerk nergens meer zag, had hij ernaar gevraagd. Ach, had vader
Pietro gezegd, “alles wat gemaakt kan worden, kan ook kapot gaan”. “Oh, maar
misschien kan ik het voor u proberen te maken”. “Nee, dat lukt je niet mijn
jongen. Zo’n uurwerk zit ingewikkeld in elkaar. Er zijn er nog niet eens zo
veel van. Je kunt het natuurlijk proberen. Zo heb ik er ook niks aan”. Giuseppe
had zijn kans gegrepen en was meteen aan de slag gegaan. Hij moest hiervoor nog
wel naar Julio. Dat was de enige in de stad die beschikte over mogelijke
instrumenten om dit uurwerk vakkundig uit elkaar te halen. Hij was nog nooit
bij Julio geweest, maar had over deze man gehoord. Hij zou boeken verkopen en hielp
mensen wanneer ze een probleem hadden dat technisch van aard was. Zodoende had
Giuseppe als eerste Julio leren kennen. Julio had hem hartelijk welkom geheten
en samen waren ze aan de slag gegaan. Julio had nog nooit eerder een uurwerk in
handen gehad. Voor hem was dit klusje ook interessant. Omdat Giuseppe ermee
gekomen was, liet hij het in eerste instantie aan Giuseppe over. Al gauw waren
ze samen aan het prutsen met als resultaat dat na twee uur het horloge weer
werkte. Vol trots bracht Giuseppe het uurwerk naar vader Pietro die het
verbaasd en heel blij weer in ontvangst nam. Sindsdien had Giuseppe bij vader
Pietro een streepje voor.
wordt vervolgd
Geen opmerkingen:
Een reactie posten