Vrijwel iedereen houdt zich bezig met de grote levensvragen.
Bij sommigen is dat alleen een fase, meestal op jonge leeftijd. Het kind vraagt
moeder waar het vandaan komt. Sommige kinderen gaan een stapje verder en vragen
op den duur ook hoe het komt dat er mensen zijn. Zeer weinigen vragen naar de
grenzen van tijd en ruimte. Zij worden later astronoom, filosoof of historicus.
Mislukte historici worden manager of politicus, mislukte astronomen worden
astroloog en de filosoof die nooit filosoof is geworden, wordt putjesschepper.
Vladimir, mijn buurjongen, die op 9-jarige leeftijd vanuit
Saratov naar Nederland kwam, omdat zijn moeder weg wilde uit de provincie en
een Nederlands dichtertje vond, heeft het regelmatig over buitenaards leven.
Hij noemt dergelijke creaturen “buitenwezens”, een schitterende vondst. Nu houd
ik zelf ook wel van sciencefiction en zodoende hebben we regelmatig gesprekken
over buitenwezens die mogelijk op een van de duizend pas ontdekte planeten
leven. Hij is er zelfs van overtuigd dat ze zich onder ons bevinden. Laatst
wees hij me op een creatuur dat zo weggelopen kon zijn uit een van de verhalen
van Edgar Allen Poe, maar net zo goed zou hij passen in verhalen van Lovecraft
of Dickens. De man in kwestie – hij zag er ten minste uit als een man – had een
zwarte cape aan, droeg een bizarre rode baret met gele strepen en onder zijn
armen droeg hij een foliant met als titel ‘Tellmenow Isitsoörnot’. Op het
moment dat we de bus uitgingen, keken we hem in het voorbij gaan in zijn ogen
die uit niets anders bestonden dan holle ruimtes.
Ik vroeg Vladimir of Judas Iskariot wellicht ook een
buitenwezen geweest zou kunnen zijn. Judas, de redder van de mensheid. Als hij
er niet was geweest, hadden ze Jezus immers nooit gepakt. Petrus bevestigde
alleen datgene wat de overheid al wist. “Daar zeg je me wat. Zo had ik het nog
nooit bekeken. Inderdaad. Waarom zouden buitenwezens niet de hand hebben gehad
in de boetedoening van Jezus? Sterker nog: Jezus was niets anders dan een
buitenwezen. Hij zou niet geboren zijn uit een aardse moeder en kon niet
sterven. Hij deed alsof. Judas en Jezus speelden onder een hoedje.”
‘Inderdaad”. “En die tempeliers waren ook buitenwezens die de hele mythe in
stand hielden.” “Precies, die man die we zojuist zagen, is een van hen.” “Denk
je dat?”
Op dat moment kwamen we Julia tegen. Vladimir houdt van
Julia, maar Julia niet van Vladimir. Misschien moet de liefde bij haar nog
ontluiken. Ik ken Julia al sinds mijn geboorte. We groeiden haast samen op.
Onze moeders zijn hechte vriendinnen en dan is het vanzelfsprekend dat ik als
enig kind Julia als speelmakkertje kreeg. Julie had een broer die op 8-jarige
leeftijd al is overleden. Wij waren destijds 11. Zijn dood greep ons enorm aan. Julia heeft er
jaren onder geleden. Ik heb haar zeker een jaar niet buiten gezien. Julia is nu
een prachtige meid. Ravenzwart haar en vurig temperament. Wilde ze vroeger
altijd haar zin hebben, sinds die gebeurtenis is ze veranderd. Vurig ja, maar
niet ten koste van alles. Ik droomde er ooit van om met haar te trouwen. Ze is
echter niet mijn type. Ik weet niet waarom, ik voel zoiets gewoon. Daarbij heb
ik gemerkt dat ik op blonde meisjes val. Vladimir daarentegen valt
overduidelijk op donkere meisjes. Zwart of bruin niet. Zijn moeder wil dat hij
trouwt met iemand van zijn eigen ras. Dat heeft hij me ooit verteld. Zijn
moeder beweert dat wij Kaukasisch zijn en dat moet je in stand houden. Zo ver
ga ik niet. Ik vind het niet meer dan normaal dat je valt op degene die je leuk
vindt. Of dat nu bruin, zwart of geel is. Of blank.
Daarover verschillen we van mening. Onze passie is na te
denken over het leven, over wat de mens bezielt. Zo zegt Vladimir dat het
geweten in Rusland belangrijker is dan God. Dat heeft hij van zijn moeder. Dat
weet ik. Toch zit er wel wat in. Raskolnikov had er zoveel last van dat hij
zichzelf moest aangeven. Dat is de kloe van Schuld en boete. Daarover zijn we
het allebei eens.
Ondertussen zat de nazaat van Judas in de bus en wij liepen
gedrieën richting huis. Julia maakte ons blij. Ze had die akelige gebeurtenis
al enige tijd terug het hoofd kunnen bieden en besloot toe te geven aan haar
passies, de passies die ze daarvoor ook had gehad: dansen, zingen, muziek
maken, toneel spelen.
Ik had erg te doen met Vladimir. Hij had me de dag ervoor
verteld dat er maar een vrouw zou zijn die hij wilde hebben, aan wie hij zijn
leven wilde wijden: Julia. Julia is een spring-in-het-veld. Vladimir is de
rust, de stilte, de overpeinzing, een meer. Julia is vuur, kracht,
ongeremdheid, de zee. Hoe kan een meer de zee veroveren? Het zou andersom
moeten zijn. Hij had haar al eens een gedicht gestuurd, maar Julia houdt niet
van gedichten. Zij wil taferelen, beelden, liefst zelf uitbeelden. Vladimir
broedt nu op een gedicht dat zowel beeldend is als verhalend. Het zou kort en
krachtig moeten zijn, niet meer dan 25 regels waarin alles is gevat en dat een
verhaal vormt dat Julia kan uitbeelden in meer dan anderhalf uur. Een
toneelstuk van anderhalf uur, een verhaal dat meer dan twee weken duurt en dat
alles samengeperst in 25 regels. Een haast onmogelijke opgave.
Drie straten verder, vlak bij huis, zagen we plotseling een
schim, een gestalte die sprekend leek op de man in de bus, deze neef van Judas.
Ik vroeg me af of dat geweten er altijd al was geweest. Was het niet in de
plaats gekomen van Jezus? Nee, andersom: Jezus had het geweten uitgevlakt. Het
was niet meer nodig. Hij boette wel voor alles wat wij misdeden. In Europa was
dat nodig. Hier was het geweten al lang niet meer aanwezig. In Rusland was het
er nog wel ten tijde van Raskolnikov, maar nu ook niet meer. Het is er net zo’n
zooitje als bij ons.
Daar was hij. Hij had nog steeds zijn boek bij zich. Daar
stond alles in, niet alleen de verhalen, maar ook de leefregels. Hij
intrigeerde ons, vooral Vladimir. Julia had überhaupt geen interesse. Ze had
het geweten niet nodig, volgens Vladimir. Zij was zuiver, zo zuiver als
bronwater. Ze was puur, maar daardoor ook naïef. De kennis van Vladimir was
voor haar niet heilig. Voor haar was de dans het enige ritueel waaraan ze zich
kon laven. De muziek was haar God. Het toneel haar leven. Vladimir moest haar
beschermen. Hij wilde dat zij in hem geloofde. Ondertussen had Julia George.
Vladimir kon George niet uitstaan. Alleen de naam al. Ze sprak hem niet eens op
zijn Nederlands uit, maar op zijn Engels, op zo’n kakkerige manier. Vladimir
vond het Engels maar niets. De Engelsen hadden altijd al een hekel gehad aan de
Russen. Dat vertelde zijn moeder in ieder geval. Zijn moeder had een gruwelijke
hekel aan het Engels. Ze wilde het niet leren en kon het ook niet leren, juist
omdat ze het niet wilde. Ze verafschuwde het. Ik vond die George trouwens ook
helemaal niets. Inderdaad een kakkerig iemand, zo’n iemand die zichzelf heel
bijzonder vindt. Zoon van een hoogleraar Arbeidsethiek. Julia had me alles over
hem verteld. George was lid van Groen Links – ik had niet anders verwacht, de
Grachtengordelpartij, de Groenen die elektrisch rijden promoten, maar nooit
spreken over de vervuilende accu’s en zich alleen openstellen voor de zogenaamde
rijke alternatieven. Ooit was de partij sociaal, maar dat idee hebben ze al
lang geleden laten varen. George in kaki broek en in de nieuwste elektrische
auto, die geen flauw idee had wat kunst inhoudt en alleen naar het museum ging omdat
hij er dan bij zou horen. Nee, Julia was in een val getrapt en wij besloten haar eruit
te halen. Tot nu toe zonder succes. Ik zei haar dat ik George meer op een homo
vind lijken. “Oh, zei ze, maar dat is toch juist goed. Tegenwoordig bestaat er
geen verschil meer tussen homo en hetero. Alles is goed. En, trouwens, hij wil
transgender worden. Wil hij transgender worden? Maar Julia, dan kun je toch
niet iets met hem ondernemen? O jawel, transgenders zijn in. Dat wordt de
toekomst. Iedereen transgender. In Zweden hebben ze al wetten op dat gebied".
"Maar Julia…". "Niks Julia, ik houd van je. Je bent als een broer voor mij en
Vladimir vind ik ook lief, maar George wil ik steunen." "Houd je dan wel van
hem?" "Ik denk het wel". "Je moet het niet denken, Julia, je moet het zeker weten". "Ik weet het ook wel zeker, nou ja, ik denk
dat ik het weet. Ik vind George gewoon leuk. Hij is ook interessant".
We waren thuis. Vladimir en ik gingen naar boven. Julia
lieten we met rust. Vladimir zei me dat de transgenders ook buitenwezens zijn.
Ze plaatsen zichzelf buiten de samenleving en dat doen ze op kosten van de
belastingbetaler. ”Maar Vladimir, dat geldt toch voor heel veel zaken.
Belastingen betalen we allemaal en niet alles waar de belasting aan uitgegeven
wordt, vinden we goed. Sommigen zeggen dat kunst niet nodig is. Die musea
krijgen allemaal subsidie. Die kunnen we dan afschaffen. Anderen zeggen dat er
te veel geld gaat naar de gezondheidszorg en weer anderen vinden dat er meer
geld moet komen voor het leger.” “O. k, je hebt een punt".
Plots ging de bel. Twee keer zelfs. Julia stond helemaal
overstuur op de stoep. "Het is George". "George? Wat is er met George?" Huilend en
snotterend: "ze hebben George mishandeld". "George mishandeld? Wie dan?" "Weet ik
niet". "En nu?" "Hij ligt in het ziekenhuis". "Kom, we gaan met je mee".
George lag in kamer 15. Alleen. Hij zag er vreselijk
toegetakeld uit. We kregen pas toegang nadat we zeiden familie van hem te zijn.
Zijn moeder en zus zaten er ook.
De man in de cape, het buitenwezen had hem mishandeld. Hij
had hem voor iemand anders aangezien, iemand die George niet was, een
buitenwezen.
Dordrecht, 25 februari 2018
Geen opmerkingen:
Een reactie posten