woensdag 19 juni 2013

De lange weg naar Kamtsjatka, engagement in de letteren



Kamtsjatka wordt door Roberto Calasso in zijn nieuwe boek “De droom van Baudelaire” gezien als een allegorische beeld van de literatuur. Het is deze plek, ergens in Siberië die geassocieerd kan worden met grote schrijvers. Volgens Calasso zijn grote schrijvers eenlingen. Natuurlijk zijn zij eenlingen. Staan grote schrijvers dan ook ver van de maatschappij of staan zij juist midden in die maatschappij? Tsjechov van wiens toneelwerk net een prachtige vertaling is verschenen, is een voorbeeld van iemand die midden in het leven stond, maar tegelijkertijd ver af. Hij schilderde zijn omgeving op een tijdloze manier. Deze houding is herkenbaar in iedere grotere schrijver. Een goede schrijver bekritiseert de maatschappij.

Is het bekritiseren van de maatschappij hetzelfde als engagement? Nee, zeker niet. Een goed voorbeeld van een groot schrijver die zich afzijdig hield van de actualiteit was Nabokov. Goede literatuur moet gaan over het leven zelf. Hoe is dat in Nederland? Kunnen we spreken over engagement? Gaat literatuur over het leven? Zijn onze dichters betrokken? Ik kan hier kort over zijn. Het antwoord is nee, op enkele uitzonderingen na. Nu heeft de Nederlandse literatuur nooit echt uitgeblonken. Het Achterhuis is het bekendste boek en is bij mijn weten het enige boek dat over de hele wereld verspreid is. Dat komt meer door de thematiek dan door de literaire kwaliteit. Nederlanders zijn schilders, geen schrijvers. Er is maar één Nederlandstalige schrijver geweest die ooit in aanmerking is gekomen voor de Nobelprijs voor de literatuur en dat is Louis Paul Boon. Boon was en is één van de weinige geëngageerde schrijvers. Een goed voorbeeld van een geëngageerd schrijver en dichter is Ramsy Nasr, onze nationale dichter tot januari 2013. Hij schreef gedichten over Wilders en parodieerde het Volkslied van Tollens. De veelschrijver Arnon Grunberg kan evenmin enige betrokkenheid worden ontzegd. Boeken als Tirza, Figuranten en de geschiedenis van mijn kaalheid gaan wel ergens over, maar engagement met de actualiteit is afwezig, zo niet tot een minimum beperkt. De asielzoeker daarentegen belicht de asielproblematiek op Nederlandse manier: veel geneuk en overspel.

In een artikel in Trouw van 4 september 2011 onderzocht criticus Rob Schouten de invloed van de aanslagen van 11 september 2001 op de Nederlandse literatuur en kwam tot de bevinding dat deze invloed vrijwel nihil is. In dit artikel dat te vinden is op internet, gaf hij voorbeelden van schrijvers die zich geen van allen hadden gewaagd aan dit thema. Juist de roman Tirza van Arnon Grunberg noemde Schouten als enige een zogenaamde “post nine-elevenroman”. Hij concludeert dan ook dat Nederland nooit goed is geweest in geëngageerde romans. Het enige thema dat een grote rol speelde en dat betrekking heeft op actualiteit is de Tweede Wereldoorlog. Alhoewel de Tweede Wereldoorlog al lang voorbij is, is hij zo actueel als maar zijn kan. Balkenende zou ooit een open brief aan Harry Mulisch hebben geschreven waarin hij de vraag aan de orde stelde waar het maatschappelijk engagement is gebleven. Dat maatschappelijk engagement is er na Multatuli nooit meer geweest. Natuurlijk zijn er na de Tweede Wereldoorlog diverse oorlogsromans geschreven door o.a. Harry Mulisch. Een van de weinige boeken waarin echt sprake was van een aanklacht, is Het Stenen Bruidsbed. Ik herinner me nog goed de scene waarin de piloot de bommen liet vallen en zijn orgasme de vrije loop liet.

Behalve Rob Schouten, zijn er nog natuurlijk nog meer critici en schrijvers die zich bezig hebben gehouden met het thema literatuur en engagement. In NRC Handelsblad verscheen in augustus 2008 het artikel “Vaarwel vrijblijvendheid. De Nederlandse literatuur betreedt het post-ironische tijdperk” van neerlandica Yra van Dijk. Hierna verscheen een themanummer over engagement in De Groene Amsterdammer en op 26 maart vond een debat plaats over “De revanche van de roman” van professor Thomas Vaessens. De ondertitel luidt “Literatuur, autoriteit en engagement”. De titel “Vaarwel vrijblijvendheid” suggereert dat het gedaan zou zijn met de niet-geëngageerde houding van Nederlandse schrijvers en Thomas Vaessens schrijft in zijn boek dat hij het belangrijk acht dat schrijvers betrokken zijn. Hij vond zelfs enkele boeken die getuigen van enige betrokkenheid. Volgens Thomas Vaessens verwerft een schrijver geen gezag meer als hij alleen maar mooie zinnen schrijft zonder enige betrokkenheid te tonen ten opzichte van de maatschappij. Een dergelijke uitspraak riekt naar populisme. Als dichters en schrijvers de actualiteit niet betrekken in hun werk, als zij zich niet kritisch opstellen ten opzichte van de samenleving, hoe zit het dan met de samenleving zelf? Kunnen we de vraag ook omdraaien: Worden dichters en schrijvers door de samenleving gewaardeerd? Dat antwoord is eveneens kort: ja, absoluut, maar ook hier zijn enige restricties op van toepassing. Sinds het jaar 2000 kent Nederland een “dichter des Vaderlands” en vanaf dat moment schijnt iedere stad stadsdichters te moeten aanstellen. Ook boerengehuchten ontkomen er niet aan. Bemoeit de dichter zich niet met de maatschappij, de maatschappij bemoeit zich wel met de dichter: hij moet dichten. Gelukkig krijgt hij er niet voor betaald, zodat zijn onafhankelijkheid niet in het geding komt.

Van de drie dichters die deze titel mochten dragen, heeft Ramsy Nasr zich het meest kritisch opgesteld. Wat dat aangaat ben ik nieuwsgierig naar het gedicht van Anne Vegter dat zij ongetwijfeld zal moeten schrijven bij de troonswisseling. Om terug te komen op de restricties: vindt de maatschappij dichters, schrijvers en kunstenaars werkelijk belangrijk of is het aanstellen van een dichter niets meer dan een laagje vernis op een verrotte appel? Trekt de PVV zich daadwerkelijk iets aan van de kritiek van Ramsey Nasr, verwoord in diverse van zijn gedichten? Nee, natuurlijk niet. Wie leest deze gedichten überhaupt? En als iemand de parodie op het Volkslied van Tollens leest, doorziet hij dan werkelijk de ironie? De meeste Nederlanders zijn geen geoefende poëzielezers en vatten de tekst letterlijk op. Conclusie: de kritiek van de dichter is niet aan het grote publiek besteed. De overheid houdt van de nar, zolang de nar geen bedreiging vormt. De overheid weet dat de kunstenaar, de dichter, de muzikant de avant-garde kan zijn van een tegenbeweging. Poesjkin ontsnapte aan een nog vroegere dood omdat hij door toeval niet aanwezig was bij de Dekabristenopstand van 1825 en ook Voltaire moest eraan geloven toen hij de koning in zijn Henriade als een gewoon man omschreef. Hij werd naar Engeland verbannen. Het Sovjetregime is het bekendst als het gaat om de verbanning van schrijvers vanwege hun kritische opstelling ten opzichte van de heersende klasse. In Nederland hebben schrijvers weinig te vrezen, maar misschien is dat nu juist de reden dat er in Nederland vrijwel geen engagement bestaat. Nederlandse schrijvers kennen geen Kamtsjatka. De Nederlandse schrijver kan zich laten opsluiten in een cel, zonder dat hij zijn vrijheid hoeft in te leveren.

Was er dan nooit sprake van enig engagement in de Nederlandse literatuur? Natuurlijk wel. Het is evident dat engagement in de loop der tijd pieken en dalen kent. In de jaren vijftig van de vorige eeuw manifesteerden schrijvers zich door af te rekenen met de werkelijkheid. Dat deden ze niet buiten de poëzie en buiten de roman, maar binnen de literatuur zelf. De Vijftigers traden met een illusieloos optimisme de werkelijkheid tegemoet. Remco Campert schreef ooit dat het gedicht geen wijkplaats is, maar het verslag van de proefondervindelijke (experimentele) ervaring en sensatie midden in de wereld te staan”. Deze uitspraak duidt op expliciet engagement. Het duidelijkst komt de maatschappijkritiek van de vijftigers tot uiting in de vorm van hun gedichten. De vorm wijkt in ieder opzicht af van datgene wat daarvoor was geschreven. Juist door te kiezen voor geheel andere, nieuwe vormen, lieten de Vijftigers zien dat ze het niet eens waren met het bestaande. Jan Elburg ging hierin nog een stap verder. Hij had een uitgesproken visie op de mens en het systeem waarin de mens zou moeten leven. Hij vond dat dichters bewust of onbewust de wegbereiders moesten zijn van een nieuwe samenleving. Hij stelde dichter zelfs op één lijn met de politicus. Beiden zouden voor een heilstaat moeten zorgen. Ook Gerrit Kouwenaar had een anti-traditionele instelling. Volgens het marxisme dient kunst de werkelijkheid te weerspiegelen. Dat vond Kouwenaar ook die daar overigens later afstand van nam. Lucebert, de keizer der dichters schreef over het menselijk tekort, de eenzaamheid binnen de gemeenschap en bedreef in zijn poëzie ook politieke satire. In veel gedichten van Lucebert lees ik dat hij als het ware “aangegrepen is door het leven”. In de jaren zestig ontstond het neorealistisch proza en de poëzie wilde de kloof tussen het gedicht en het leven opheffen. Het alledaagse trad binnen in het gedicht of zo men wil: het gedicht werd alledaags. Poëzie als boodschappenlijstje. Met proza was het niet veel anders gesteld. De roman was geen spiegel meer van de werkelijkheid, want wat was nog werkelijk? Tegelijkertijd werd taal een laboratorium waarin men onderzocht hoe betekenis tot stand kwam. De jaren zeventig waren als het ware een opmaat naar de jaren tachtig waar voor het eerst weer een pamflet omhoog geheven werd: “Generatie NIX!” Na dat “NIX” is er niet zo heel veel veranderd. Podiumpoëzie die sinds de introductie van de Nacht van de Poëzie steeds populairder werd, beperkte zich grotendeels tot veilige thema’s. Het podium verworden tot datzelfde laagje vernis dat nu niet rond een verrotte appel was aangebracht, maar op het uiterlijk en de stem van de dichter. Dichten in een wat grotere huiskamer en om onze scholieren nog wat cultuur bij te brengen, reizen scholen eens in de twee jaar naar Rotterdam om daar op de dag van de literatuur kennis te mogen maken met echte dichters en schrijvers, een dag om nooit meer te vergeten! Wat kan een leerling bijvoorbeeld begrijpen van een gedicht over een wesp?

Oktober; einde van de maand.

Een wesp, een late wesp:

Nog in het wespepak. Lijkt
gekomen te zijn om de
kamer te komen onderzoeken.

Kan ik iets voor u doen,

meneer de wesp?
mevrouw de wesp?

(Door Hans Favery)

Volgens Redband Fokkema die dit gedicht opnam in zijn “Geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945” zou sprake zijn van een relativering van de werkelijkheid. Het moge duidelijk zijn dat de wesp in ieder geval geen kritische wesp is. Engagement ontstaat dan ook daar waar de samenleving in een proces van ontwrichting komt te verkeren, op tijdstippen waar de ontwrichting plaatsvindt of in gang is gezet. Engagement ontstaat ook wanneer een schrijver zich ontwricht voelt. Dat laatste is met name het geval bij migranten. Schrijvers die buiten hun eigen land wonen en zich niet geheel thuis voelen in de maatschappij waarin zij leven, staan kritischer ten opzichte van zichzelf en de maatschappij waarin zij leven, maar ook ten opzichte van de maatschappij waaruit zij vertrokken zijn.

Sinds het jaar 2000 zien we een proces op gang komen van politieke en economische destabilisatie. Dat is niet per se begonnen op 11 september 2001, maar eerder. Geleidelijk aan sijpelt er engagement in de literatuur. In romans van Grunberg lezen we over asielzoekers en terroristische aanslagen. Bij Charlotte Mutsaers lezen we over dierenactivisme. Bij Kader Abdullah gaat het over religie en identiteit. Kamtsjatka bestaat, maar om daar te komen hebben Nederlandse schrijvers een lange weg te gaan.

Dordrecht, 13 april 2013

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Europa, een valse belofte

  Dordrecht, 04 februari 2024 In de jaren dertig van de twintigste eeuw hield Stefan Zweig drie lezingen. De eerste vond plaats in 1932 ...